Door Lucia Gerst

Ik sta nog bewonderend naar de prachtige historische gebouwen van de rijksuniversiteit Groningen te staren toen ik hartelijk word verwelkomd door Iryna Menke-Bazhutkina, docente op de afdeling voor Duitse taal en cultuur, die me door mijn stage gaat begeleiden. Zij laat me het labyrint van de universiteit zien waar ik nog vaak verdwaald zal raken – dit is dus de plaats waar ik de volgende drie maanden stage ga lopen.

Ik studeer Duits en Nederlands in de lerarenopleiding, daarom wilde ik voor mijn buitenlandse verblijf iets met beide talen doen en het liefst ook les geven. Hier ben ik dus, denk ik toen ik me aan de andere collega’s voorstel en van de vriendschappelijke sfeer geniet. Ik voel me al snel thuis hier.

Op twee dagen per week vinden de taalcursussen Duits plaats die deel uitmaken van de studie Europese talen en culturen. De studenten beginnen met een basiscursus op taalniveau A2/B1, daarna volgen cursus 1 tot 3 met niveau B2 tot C1. Wij hebben afgesproken dat ik in de eerste weken naar alle cursussen ga kijken om er dan voor twee te kiezen die ik wil begeleiden. Ongeduldig en eerlijk gezegd ook een beetje zenuwachtig ga ik naar de eerste cursus, Duits 2. Ik mag meteen meedoen bij communicatieve opdrachten, kan hier en daar naar groepsgesprekken luisteren of advies geven. De studenten zijn super gemotiveerd, ook al bestaat er blijkbaar een groot verschil tussen hen qua talig niveau. Er zijn ook een aantal internationale studenten, de meesten uit Italië, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk. En ik leer al snel een groot cultureel aspect van Nederland kennen: Tijdens de Olympische Winterspelen wordt de les onderbroken als de Nederlandse equipe het ijs op gaat.

De taalcursussen zijn gebaseerd op het CLIL-principe (Content and Language Integrated Learning). Grammatica wordt daarbij slechts als hulpmiddel voor communicatieve vaardigheid beschouwd en niet expliciet aangesproken. In plaats daarvan hebben de studenten een boek met grammaticale regels en oefeningen thuis waar ze zelfstandig iets kunnen opzoeken of opdrachten kunnen maken. De les bestaat daarentegen vooral uit spreken – over culturele, talige, historische of andere onderwerpen die iets met Duitstalige landen te maken hebben. Vaak worden ook films en series in de les geïntegreerd, die de studenten in het weekend moeten kijken en boeken, die ze moeten lezen. Vooral in de lagere talige niveaus staan Duitse cultuur en geschiedenis centraal, op de hogere niveaus zijn het eerder actuele wetenschappelijke en maatschappelijke vragen.

En dan is het zo ver – ik mag invallen voor een docente en zelf les geven! Het onderwerp hebben we samen grondig voorbereidt, dat stelt me gerust. Maar dan heeft mijn bus vertraging en kom ik bijna te laat. Buiten adem en met zenuwachtig bonsend hart ga ik de collegezaal in. We spreken over variëteiten van de Duitse taal en zien dat de dialecten op beide zijden van de grens (Platduits in Duitsland en Nedersaksisch in Nederland) zachtjes in elkaar overgaan. Mijn taak bestaat eigenlijk enkel eruit naar de studenten te luisteren. Ik ben diep onder de indruk hoe goed de meesten Duits spreken, al zie ik toch duidelijk wat die taal zo moeilijk maakt: naamvallen, drie lidwoorden en een absurde tijdvorm die Konjunktiv heet. Al snel begrijp ik dat het niet zo makkelijk is om dit aan iemand uit te leggen diens moedertaal zulke grammaticale verschijnselen niet kent.

Meestal kan ik niet meer dan twee cursussen per dag begeleiden. In het begin was dat prima omdat ik meer tijd had om me aan de nieuwe omgeving te wennen (of de weg terug te vinden als ik in het labyrint van de universiteit verdwaald raakte). De pauzes heb ik vaak doorgebracht met door de binnenstad wandelen, stroopwafels op de markt eten of lekker in mijn favoriete boekhandel rondkijken. Maar met der tijd wilde ik nog meer cursussen zien. Daarom heb ik met een aantal docenten gemaild en kon ik ook nog een paar cursussen Zweeds, Frans en Nederlands als vreemde taal zien. Graag had ik nog meer willen maken, maar met een schrik zag ik dat de eerste semesterblok al voorbij was. Anders dan in Duitsland is een semester op Nederlandse universiteiten opgedeeld in twee blokken à 7 weken met 3 weken tentamenfase ertussen. In die tijd vond dus geen les plaats. Maar lekker thuis luieren wilde ik ook niet. Ik wilde immers iets nieuws leren.

Als mondeling tentamen moesten de studenten een presentatie houden. Het zou toch leuk zijn om eens te oefenen hoe je zo’n presentatie moet beoordelen, vond Iryna en drukte me een stapel papieren in de hand met daarop de beoordelingscriteria. Nou ja – het is weliswaar interessant, maar ik vond het ook echt moeilijk om de vaag geformuleerde criteria te interpreteren. Gelukkig moest ik geen officiële cijfers geven. Hetzelfde gevoel had ik toen ik de schriftelijke tentamens ging lezen en beoordelen. De studenten moesten een Duitse serie kijken en er een recensie over schrijven.

Toen ik mijn stage begon, liepen al voorbereidingen van het internationale project ‘Grenzen verleggen’, in coöperatie met de universiteiten van Nijmegen, Münster en Oldenburg. Ik vond het meteen een geweldig idee toen ik werd gevraagd of ik niet zin had om er als student-assistente aan mee te doen. Maar dit is een ander verhaal… 😉

En dan… was mijn stage alweer veel te snel voorbij en kon ik zo veel wat ik nog van plan was niet meer doen. Het zou zeker niet verkeerd zijn geweest om op zijn minst zes maanden stage te lopen. Maar toch was het een geweldige ervaring die ik in Groningen opdeed en waar ik zeker nog lang aan terug zal denken – steeds als ik er een van de boeken lees, die ik in deze tijd heb gekocht, met een koffie uit de kop van de universiteit Groningen die ik op mijn laatste dag van de collega’s als cadeau heb gekregen. Ik ben er zeker niet voor de laatste keer geweest!

Comments are closed